Zondagochtend, tien voor half zeven. Een natte neus drukt tegen mijn wang. Als ik langzaam mijn ene oog open doe, kijk ik recht in zijn goudgele ogen, omringd door zijn donkerbruine haar en grote flaporen. Een glimlach glijdt over mijn gezicht. 'Goedemorgen Bram'. Als ik ontdek dat het pas tien voor half zeven is, laat ik me zuchtend weer in mijn kussen zakken. Zo vroeg, op zondag. Ik herinner me dat de kinderen er niet zijn, ik draai me nog even om en maak het me gemakkelijk in het warme bed. Nog een por van die natte neus. Ik draai weer terug en kijk nog even naar de kwispelende, veel te blije hond. Hij heeft gelijk, ik kan er net zo goed uitgaan nu.
Een klein half uurtje later lopen we door de polder. Het is doodstil, ik adem de frisse lucht diep in. Aan alles kan ik voelen dat het een mooie dag wordt. Ik kijk rond. In de lucht hangen donzige wolken, het gras is nog nat en het groen van de bomen lijkt extra groen vanmorgen. Ik vraag me heel even af waar iedereen is en bedenk me dat de meeste mensen nog slapen. De natuur lijkt extra zijn best te doen om het vroege uur goed te maken. Vogels fluiten, de blaadjes van de bomen ritselen zachtjes in de wind en de zon laat al een beetje warmte achter op mijn gezicht. Het voelt gemoedelijk en sereen.
Eigenlijk ben ik een nachtuil. Ik vind het heerlijk als iedereen slaapt en de wereld stil en donker is. Het duister is voor mij niet onbehaaglijk. Ik hou van de intimiteit en geheimzinnigheid die het gebrek aan licht met zich meebrengt, als een fluwelen deken. De wereld is dan even van mij alleen. Niemand die over mijn schouder kijkt en me stoort. Niemand die iets vindt van wat ik aan het doen ben of iets van me wil.
Bram dartelt voor me uit, ik glimlach. Zijn jonge hondenlijf is nog een beetje instabiel en hij struikelt over zijn eigen poten. Hij gaat er graag vroeg op uit en ik begin het te waarderen. De vroege ochtend heeft dezelfde sfeer als de nacht. Stil, zonder oordeel en alleen. Met het grote verschil dat de ochtend nog de belofte van de dag in zich heeft. Alles is nog mogelijk wanneer de dag ontwaakt en de maatschappij langzaam begint te draaien.
Zij zitten nog lekker te dutten in het vroege ochtendlicht. De oranje gloed van de zon die steeds verder opkomt, geeft de vogels een goud randje over hun zwarte veren. Mijn oog valt op een rondscharrelende kauw die door het gras hupst. Brams staart begint te zwaaien, hij heeft het ook gezien. Hij gaat voor me zitten en kijkt me aan. Ik aai hem over zijn bol en maak zijn lijn los. Hij begint te lopen en kijkt nog een keer achterom, alsof hij wil zeggen; ik kom wel terug hoor, ben maar niet bang. Elke keer als ik hem loslaat ben ik me bewust van het feit dat hij besluit of hij terug zal komen. Ik kijk hem na als zijn stappen veranderen in een klein drafje en dan naar volle galop. Zijn oren fladderen in de zachte lente wind op weg naar de vogels. Ik zie hem vliegen over het zachte gras dat nog nat is van de douw.
Hij remt af en verdwijnt uit mijn zicht als hij plat in het lange gras gaat liggen. Het maakt hem niet uit welke dag van de week het is. Voor hem is het iedere dag 'jaag de vogels de stuipen op het lijf dag'. Ik tuur over het weiland en zie zijn staartje omhoog komen, hij zet aan en rent in volle vaart midden op de vogels af. Ze stuiven alle kanten op. Hij stoot een kort blafje uit; ' Kom dan bange poeperts!' Hij zigzagt nog een tijdje heen en weer over het veld. Ieder vogel moet opvliegen. Hij ziet er vrolijk uit met zijn oren die gelijk met zijn tred op en neer deinen, zijn zwabberlijf en korte pootjes. Ik roep hem. Geen reactie. De vogels zijn leuker. Dat snap ik wel.
Ik roep nog een keer. Hij stopt, kijkt om en rent gewoon verder achter de vogels aan. De schrik slaat om mijn hart. Is dit de dag dat hij besluit dat het avontuur aanlokkelijker is dan het ritme van mijn huishouden? Ik geef hem geen ongelijk. Als ik kon kiezen tussen avontuur en iedere dag hetzelfde ritme, wist ik het ook wel. Ik zak op mijn hurken. Hij stopt, kijkt me van veraf aan. 'Bram, kom dan!' Kom bij me terug, smeek ik er in gedachten achteraan. En hij komt! Hij komt aanrennen en vliegt als een komeet op me af. Als hij bijna bij me is, springt hij tegen me aan. Ik verlies mijn evenwicht en we rollen samen over het pad. Ik lach hardop. Wat gek klinkt in de stilte. De zwarte vogels vliegen over ons heen naar de zon. Ik krijg een lik over mijn wang en ik lig minden in de polder op het voetpad.
Heerlijk, wat een vrijheid.
Reactie schrijven