Het vak geschiedenis is bij uitstek geschikt voor het aanleren van kritisch denken bij kinderen. Waar anders leer je zo concreet de betrouwbaarheid van bronnen beoordelen? Een cruciale vaardigheid in deze tijden van nepnieuws, zou je zeggen. Dus waarom laten we onze leerlingen dan pas in de bovenbouw structureel oefenen met historische vaardigheden?
Door: Marloes Geurts
We hebben het aan president Trump te danken dat we nu het begrip ‘alternatieve feiten’ kennen en veel meer oog hebben voor nepnieuws. Nepnieuws is een vorm van massamisleiding die zich vooral online afspeelt en die bewust wordt gebruikt om geld te verdienen of een publieke opinie te beïnvloeden voor politieke doeleinden. Nepnieuws is geen nieuw verschijnsel: in de geschiedenis kennen we tal van voorbeelden van machtige instituten die de maatschappij doelbewust manipuleren voor eigen gewin. Het internet heeft er enkel voor gezorgd dat het verspreiden van dit soort berichten in een mum van tijd wereldwijd kan plaats vinden. De sociale netwerken waarop we ons begeven zijn doorspekt met nepnieuws en hebben daardoor grote invloed.
Hoe onderscheid je in die enorme nieuwsstroom betrouwbare bronnen van minder betrouwbare bronnen? Wat zijn feiten en wat zijn meningen, hoe werken oorzaak en gevolg en hoe ga je om met al die informatie? Moet je elke bron kritisch bekijken en alles wat je ziet, leest en hoort in twijfel trekken? Dit zijn vragen die we onszelf en onze kinderen moeten stellen. En de leraar speelt daarbij een onmisbare rol. Je wilt als docent immers dat leerlingen kritisch zijn en een eigen visie ontwikkelen, maar niet dat ze cynisch worden en niets meer geloven. Dus hoe geef je les in deze tijd van ‘alternatieve feiten’?
Kritische houding op één
Het antwoord hoeft helemaal niet zo ingewikkeld te zijn. Je hebt er geen speciale lessen voor nodig, of nieuwe vakken als mediawijsheid. De meeste leerlingen krijgen in de onderbouw van de middelbare school les in geschiedenis, Nederlands en maatschappijleer. Met name geschiedenis gaat in de kern om het interpreteren van bronnen. Wanneer ik bij een school op bezoek ben vraag ik docenten geschiedenis regelmatig: “Wat is het belangrijkste dat je jouw leerlingen wilt meegeven?” Kritisch denken staat als antwoord altijd met stip op nummer één. Het is bij geschiedenis van groot belang dat leerlingen leren wat een bron precies is. Uit welke tijd stamt deze? En – bij een geschreven bron – wie is de auteur? Laat dat nou net een vaardigheid zijn die leerlingen óók uitstekend kunnen gebruiken bij het beoordelen van de nieuwsberichten die ze elke dag zien langskomen op hun mobieltjes.
Complexe vaardigheden
Toch gebeurt er in de praktijk iets raars. Geschiedenisdocenten vertéllen brugklassers wel dat ze aan de hand van bronnen kunnen onderzoeken hoe het leven er vroeger uitzag. Dat ze die bronnen kunnen categoriseren als betrouwbaar of minder betrouwbaar, in feiten of meningen. Dat het Romeinse rijk door vele oorzaken instortte en dat de middeleeuwen als gevolg daarvan hun intrede deden. Maar zelden laten ze hun leerlingen in de onderbouw ook structureel, in een realistische en duidelijke context, daadwerkelijk óefenen met die historische vaardigheden.
Daarmee beginnen docenten pas in de bovenbouw. Waarschijnlijk omdat het complexe vaardigheden zijn die in het examenprogramma zijn opgenomen. Misschien denken ze dat onderbouwleerlingen nog niet de historische kennis hebben om deze vaardigheden te leren beheersen. Maar heb je eigenlijk wel historische kennis nodig om historische vaardigheden te oefenen? Of kun je juist met deze vaardigheden oefenen om historische kennis te vergaren?
Ze zijn toch allemaal al dood
Harry Havekes, vakdidacticus geschiedenis en kunstgeschiedenis aan de Radboud Universiteit, stelt in zijn artikel ‘Hoe leren leerlingen geschiedenis, deel 1’ dat het beheersen van historische vaardigheden in combinatie met historische kennis essentieel is om betekenis te kunnen geven aan geschiedenis. En is de betekenis van geschiedenis niet precies waar leerlingen in de onderbouw vraagtekens bij zetten? Want welke docent geschiedenis hoort in zijn eerste klas niet regelmatig de vraag: “Waarom moet ik iets over deze mensen leren, ze zijn toch allemaal al dood?!”
Volgens Havekes is kennisname van historische feiten onvoldoende om betekenis te kunnen geven aan geschiedenis; hiervoor zijn ook historische vaardigheden van belang. Want als je niet kritisch kunt kijken naar en vragen stellen over een gebeurtenis uit de geschiedenis, dan heb je logischerwijs ook geen belang bij de wetenschap dat deze gebeurtenis plaatsvond. Havekes stelt dat je leerlingen kunt indelen in grofweg drie categorieën: leerlingen met een kopiërende houding, leerlingen met een lenende houding en leerlingen met een kritische houding. De mate waarin leerlingen historische vaardigheden beheersen is beslissend voor de houding die ze aannemen. Als docenten geschiedenis hun leerlingen kritisch willen leren denken, moeten die dus in de derde houding van Havekes worden gebracht. Maar Havekes geeft ook aan dat slechts een enkele VWO-leerling in de bovenbouw deze houding daadwerkelijk zal aannemen. Wat zegt dit over ons huidige geschiedenisonderwijs?
Geen alwetende expert
We moeten veel meer leerlingen dus veel eerder in die kritische houding proberen te krijgen. Maar hoe doe je dat? Dat kan alleen door structureel met ze te oefenen en te werken aan historische vaardigheden. Door leerlingen in de onderbouw al veel sneller te leren dat geschiedenis niet draait om het reproduceren van feiten, maar om de relatie die deze feiten met elkaar hebben. En dat de relatie tussen die feiten afhangt van het standpunt dat je inneemt en het moment in de geschiedenis waarop je dat doet. En daarmee ook dat de docent niet een alwetende expert is, maar iemand die refereert vanuit een kader en dus subjectief is. Dat is niet erg, maar wel goed je daarvan bewust te zijn.
Door leerlingen iedere les te laten oefenen met historische vaardigheden, ze kritisch te leren kijken naar onderwerpen, personen en bronnen én ze met elkaar en met jou als docent in discussie te laten gaan, bied je ze de kans sneller die kritische houding aan te nemen.
Niet vertellen maar doen
Leerlingen kunnen historische vaardigheden alleen laten zien in houding en gedrag. Je ontwikkelt geen vaardigheden door te horen hoe iets werkt, zoals je ook niet leert fietsen door alleen naar de Tour de France te kijken. Leerlingen hebben een combinatie nodig van een goed voorbeeld met een goede oefening. Neem leerlingen stap voor stap mee in bijvoorbeeld een historische redenatie, laat ze daarna zelf een redenatie maken en geef ze handvatten om deze te verbeteren.
Laat leerlingen eens een werkstuk maken over een onderwerp vanuit een andere invalshoek, waardoor ze niet kunnen terugvallen op de feiten. Breng ze in een situatie waarin de werkelijkheid schuurt met hun eigen ideeën of belangen en laat ze eens goed met elkaar discussiëren over onderwerpen die spelen in de maatschappij en die een historische achtergrond hebben. Een voorbeeld: ‘Mag de Coentunnel deze naam nog dragen?’
Het is niet erg als ze fouten maken of feiten verkeerd gebruiken. Die kun je als docent corrigeren, maar de ervaringen vormen een bijzondere en waardevolle bijdrage op weg naar een kritische houding. Zodat leerlingen straks ook de nieuwsberichten die ze iedere dag binnenkrijgen via sociale media op waarde kunnen schatten.
In opdracht van Saga, de geschiedenismethode van Blink
Reactie schrijven